Blog 02

Labels: een vloek of een zegen?

5 februari 2024
Geschreven door Lieke Schoutens

In de derde aflevering van het televisieprogramma Dit is de kwestie van de EO, wordt onderzocht of het hebben van een “label” een vloek of een zegen is. Het aantal mensen met een DSM-diagnose neemt toe. Is dit een zorgelijke ontwikkeling? Leren we onszelf door deze aandacht voor mentale gezondheid beter kennen, of proberen we met het benoemen van afwijkingen juist met mens en macht te voldoen aan de dominante maatschappelijke norm?

In de aflevering worden twee verschillende zienswijzen gegeven. 

In het eerste standpunt staan de voordelen van een label centraal: het benoemen van een diagnose kan iemand helpen om serieus genomen te worden in zijn of haar ondersteuningsbehoeften. Wanneer iemand erg prikkelgevoelig is en slecht kan functioneren in een kantoortuin, kan een label ervoor zorgen dat de werkgever een uitzondering maakt. Het gaat immers niet meer om een voorkeur om een eigen kantoortje te hebben. Er is een goede reden: autisme. In de aflevering vertelt Wouter, een man met het label ADHD en Tourette, dat een diagnose voor meer begrip van zijn afwijkende gedrag zorgt. Men kan meer rekening met hem houden. Toen Wouter jarengeleden aan een stage begon, had hij zijn stagebegeleider niet ingelicht over zijn diagnoses omdat hij ‘normaal’ gevonden wilde worden. Volgens hem zorgde dit ervoor dat er geen rekening met zijn behoeften werd gehouden, waardoor hij zijn stage bijna niet haalde. Zijn stagebegeleider had het graag eerder willen weten en Wouter had het graag eerder willen vertellen. Op de werkvloer betekent het delen van een diagnose, en het vragen om aanpassingen, vaak dat er een coach ingeschakeld wordt: iemand die ter ondersteuning mee kan denken met de ene persoon die afwijkt van de dominante norm. Er kunnen vervolgens kleine aanpassingen worden gemaakt om het ‘afwijkende’ individu te helpen. De organisatie, de werkomgeving, werkvormen en werksfeer blijven echter vaak onaangepast. Deze persoon moet echter wel in deze organisatie functioneren.

Het tweede standpunt wordt vertolkt door schrijfster Francine Oomen: Labels ‘helpen’ mensen om zich verder aan te passen aan de maatschappelijke norm. We leven in een tijd dat we allemaal op elkaar moeten lijken; onze eigenheid wordt een soort probleem. Een vraag die gesteld kan worden is: Wie (of wat) moet er nou daadwerkelijk veranderen? De maatschappelijke norm of het individu dat niet aan die maatschappelijke norm voldoet? Een label kan belangrijk zijn omdat het helpt om beter te passen in een omgeving die (te) veel van ons vraagt, omdat er op grond van dat label uitzonderingen kunnen worden gemaakt en aanpassingen kunnen worden gedaan. Echter, zoals mevrouw Scheepers, psychiater en hoofd van de afdeling psychiatrie van het UMC Utrecht, aangeeft liggen persoonskenmerken op dimensies. Kunnen we de omgeving niet beter zo aanpassen dat er rekening wordt gehouden met alle verschillen, met neurodiversiteit? Waarom kiezen voor one size fits all die in de werkelijkheid vrijwel niemand echt goed past, en niet kiezen voor het creëren van een werkomgeving- en sfeer die onderlinge verschillen waardeert en ruimte geeft?

Zo kan een organisatie optimaal gebruikmaken van deze individuele verschillen en worden werknemers gefaciliteerd in het gebruikmaken van hun talenten en eigenheid. Labels zijn dan niet (meer) nodig; de verantwoordelijkheid om zich aan te passen (en zich te remmen) ligt niet meer bij het afwijkende individu. Bovendien, bij labels als “autisme” of “AD(H)D” denken werkgever al snel aan beperkingen, in plaats van de bijzondere talenten. Francine Oomen vertelt dat mensen met ADHD-kenmerken vaak flexibele,veerkrachtige en creatieve mensen zijn. Als zij vroeger het label ADHD had gekregen en medicatie had geslikt, had ze zich naar eigen zeggen niet kunnen ontplooien tot wie ze bedoeld was te zijn.

De beschreven standpunten weerspiegelen een dilemma tussen aanpassen als ‘afwijkend’ individu aan de omgeving, en proberen de omgeving toegankelijk te maken voor iedereen met oog op (neuro)diversiteit. Probeer je beter te (over)leven in een systeem dat niet goed bij je past door een label in te zetten en desnoods medicatie te slikken, of creëer/zoek je een omgeving die wel bij je past zonder een label (en evt. medicatie) in te hoeven zetten? Voor beiden is iets te zeggen.

Met Divergentia helpen we organisaties neuro-inclusiever te worden, oftewel toegankelijker te worden voor mensen met AD(H)D, autisme en dyslexie. ADHD, autisme en dyslexie zijn labels die vallen onder het begrip neurodiversiteit. Neurodiversiteit houdt in dat alle breinen anders werken, iedereen de wereld op een net wat andere manier waarneemt en andere behoeften heeft. Wij zijn van mening dat organisaties beter kunnen toewerken naar het erkennen van de  persoonlijke verschillen in de organisatiestructuur en –cultuur. Immers, in een neuro-inclusieve organisatie komen de uiteenlopende talenten van de werknemers beter tot hun recht, wordt het potentieel aan creativiteit en innovatie beter benut en wordt er beter aangesloten bij de beleving en behoeften van de klanten.  

Het eerste standpunt zien wij echter niet als vloek, maar als vaak noodzakelijk omdat organisaties nog onvoldoende bewust zijn van het belang van neuro-inclusiviteit en zich onvoldoende ontwikkeld hebben op dat vlak. Het is voor neurodivergente mensen hoogstzelden een keus: gaan voor individuele aanpassingen of gaan voor een neuro-inclusieve organisatie. Divergentia probeert bij te dragen aan het laatstgenoemde door werkgevers en organisaties te helpen om hun neuro-inclusiviteit te versterken.


 

Quiz! Hoe neuro-inclusief is jouw organisatie?

Doe de quiz en ontdek hoe neuro-inclusief jouw organisatie daadwerkelijk is!